In de diepe en donkere ingewanden van de aarde, ver weg van de streling van de zon en de adem van de wind, speelde zich een van de ruwste en stilste bladzijden van de relatie tussen mens en dier af. In feite vertegenwoordigen mijnpony’s een bijna vergeten hoofdstuk van de industriële revolutie: levende wezens die veroordeeld zijn tot een ondergronds bestaan dat alle menselijke verbeelding te boven gaat.
Een beetje geschiedenis
Sinds 1750, toen de eerste exemplaren verschenen in de bekkens van Durham, Groot-Brittannië, werden deze dieren de stille protagonisten van een dubbel drama, zowel menselijk als industrieel. Klein, robuust, met krachtige ledematen en een uiterlijk dat gewend was aan het donker, vertegenwoordigden de pony’s de zwakste en meest vervangbare schakel in de productieketen van de mijnbouw. De verschillende rassen – Shetlands, Welsh, Russen – werden niet geselecteerd vanwege hun schoonheid of elegantie, maar vanwege hun vermogen om onmenselijke omstandigheden te weerstaan.
De werkdag vond plaats in een acht uur durende tunnel, waarin ze tot 30 ton steenkool konden vervoeren, door zeer smalle tunnels, een baan die letterlijk hun bestaan opslokte: experts uit die tijd schatten een gemiddelde levensduur van slechts 3,5 jaar. ondergronds, vergeleken met de twintig jaar die ze aan de oppervlakte hadden kunnen leven. Hun bestaan werd gekenmerkt door het ritme van de karren, het gewicht van de lasten, de constante vochtigheid van de tunnels en de totale afwezigheid van vrijheid.
De omstandigheden van deze dieren werden geleidelijk het onderwerp van publieke aandacht. In 1911 vormde de British Coal Mines Regulation Act een cruciaal keerpunt in de wetgeving, waarbij voor het eerst regelgeving werd ingevoerd om deze viervoetige werknemers te beschermen. Persoonlijkheden als gravin Maud Fitzwilliam en Sir Harry Lauder begonnen de zaak van mijnpony’s te bepleiten in aristocratische salons en in de zalen van het parlement.
Een indrukwekkend cijfer geeft het hoogtepunt van dit fenomeen weer: in 1913 werkten in Groot-Brittannië maar liefst 70.000 pony’s ondergronds. Kleine wezens die gevangen zitten in een systeem dat hen slechts als productiemiddelen beschouwt, en niet als bewuste wezens. Hun selectie was streng: ze moesten minstens vier jaar oud zijn, geschoeid zijn en veterinaire controles ondergaan voordat ze aan dit ondergrondse leven begonnen.
De komst van de mechanisatie markeerde geleidelijk de achteruitgang van deze dieren. Mechanisch transport begon ze te vervangen, waarbij ze aanvankelijk werden gedegradeerd tot steeds marginalere taken, totdat ze volledig werden verlaten. De laatste Britse pony, Tony, stierf in 2011 op 40-jarige leeftijd, symbolisch ondergebracht in een dierenasiel, ver van de tunnels die decennialang zijn enige existentiële dimensie waren geweest.
Het verhaal is echter nog niet voorbij. Zelfs vandaag de dag zetten duizenden ezels in het Chakwal-district van Pakistan dit zware werk voort, waarbij ze zakken steenkool door nauwe tunnels in de Salt Range Mountains dragen. Een waarschuwing dat de geschiedenis niet altijd lineair verloopt en dat de technologische evolutie niet noodzakelijkerwijs de meest extreme vormen van uitbuiting uitroeit.
De mijnbouwpony’s vertegenwoordigen veel meer dan een bladzijde uit de industriële archeologie: ze zijn de spiegel van een tijdperk waarin productie-efficiëntie prevaleerde boven elke ethische overweging, waarin bewuste wezens werden gereduceerd tot radertjes in een meedogenloze economische machine, en hun verhaal een Een echte herinnering aan hoe groot de afstand tussen vooruitgang en beschaving kan zijn.
Tegenwoordig overleven deze dieren alleen in musea, op vervaagde foto’s, in de verhalen van oudere mijnwerkers, stille getuigen van een tijdperk waarin duisternis niet alleen geografisch, maar ook moreel was.
https://www.instagram.com/historicalstoriesofficial/p/Cu8muOeveqP/